Panorama

Blad 
 van 2380
Records 201 tot 205 van 11897
Nummer
1913, nr.13, 24 sept. 1913
Blad
05
Tekst
DE DOLLE REIS VAN KAPITEIN DAVEY. I : DOOR KAPITEIN F. H. SHAW. 1. ï _____________ ? n vroeger jaren,” zei Hayes van de „GToeiworm”, „voer ik geruimen tijd op een kabeljauwbuis, van Gloucester, je weet wel ! ’t Was er een zwaar leven, drommels ja, maar een prettig leven, je was onder helden en je werkte plezierig onder elkaar. Maanden achtereen op de vangst hadden we mist sneeuwstorm, hadden we van alles, en ieder oogenblik den dood voor oogen; met de stoomschepen voortjakkerende door alles, de vaart bedervendé en je grimmig toeschreeuwende omdat je het durfde wagen in d’r lui vaarwater te komen en ze te hinderen in d’r snelle vaart. Ja,.ja, ’t was ’t leventje wel. Mijn schipper was de ouwe Davey, kap’tein Hiram T. Davey, een ruwe zeebonk, de ruwste van allen; een man die meer durfde wagen, dan een van zijn collega's en meestal — het geluk begunstigt de stoutmoediger! de grootste winsten ihaakte.” Hayes keek den kring van toehoorders rond, verzameld in de kapiteinshut van de „Vijf veeren,” en zijn verweerd gezicht glom van genoegen. „Als ik den tijd had en jullie hadden geduld, dan kon ik je verhalen vertellen over de Banks1), die je bijna niet zoudt gelooven. Ja, een menschenleven is daar niet veel waard.” „Kom, Hayes, we zijn allen zeelui, er is weinig wat we niet gelooven,” zei Grimesthorpe, van de Savanna. „Wat mij betreft, ik heb genoeg wonderen in het onmetelijke diep gezien, om te gelooven dat Munchausen niet veel slag van vertellen had ” „O, het verhaal dat ik te vertellen heb, werkt heelemaal niet op de verbeelding, ’t Is een eenvoudig, eerlijk verhaal van de zee, en geeft eenig denkbeeld van het leven daar. Ik zal het maar op mijn manier vertellen.” Hij zweeg een oogenblik en scheen ernstig na te denken. „Er was maar een teere plek in ouwe Davey’s leven en dat was zijn vrouw; een nobele lieve vrouw Als de Ijsvogel, mijn schoener, was binnengeloopen en de vangst werd gelost, dan speelde ze moeder over me, want ik was de jongste aan boord. Haar huis was het mijneen stond open voor me zoo dikwijls ik er noodig had.. Ouwe moeder Davey breide truien voor me en kousen en wanten. Ze was zonder kinderen toen, want ze had maar één zoon gehad, en die had de Banks opgeeiSfcht. Ik herinner mij nog goed dat ik eens met haar naar een vergadering ging die ieder jaar in Gloucester gehouden werd en waar dan een lijst werd voorgelezen van vermisten. En toen de eene naam na den anderen werd voorgelezen, voelde ik ze beven, naast mij. Ik durfde haar niet aanzien, ik wist dat er groote tranen langs haar oud gezicht liepen, en dat ze dacht aan haar jongen wiens sloep was overvaren door een razenden Duitschen stoomer welke vierentwintig knoopen liep in een mist die je met geen bijl kon snijden. Doch ze keerde haar gerimpeld gezicht naar mij en zei, terwijl ze naar haar zakdoek greep : „Ik ben niet de eenige die verdriet heeft; het is voor velen een droevige dag !” Je ziet, ze drong haar eigen smart terug, door aan die van anderen te denken. „Gedurende een reis of vier, laten we zeggen, gebeurde er niets bijzonders. Alles ging zijn gewone gangetje. Een paar kleine ongelukjes; we verloren een man; we vonden hem weer terug; we hadden een gemiddelde vangst; niets om over te spreken. De sloepen voeren af, bleven een geheelen dag weg en kwamen tegen den avond terug met de vangst; en zoodra we ons avondeten op hadden ... we hadden een pronkjuweel van een kok op de ouwe Ijsvogel — begonnen we de visch schoon te maken. Je hoorde dan niets anders dan het geknars van de messen en het neersmijten der visschen .... Wel, wel, wat is dat al een tijd geleden. „We bereikten Gloucester, (het was vóór de reis die ik jullie wil vertellen) in een tijd dat het slechte weer aanbrak. Je kan slecht weer hebben op de Banks iederen tijd van het jaar, maar ’s winters is het een beetje erger dan anders. „Het eerste wat we hoorden, toen we landden was slecht nieuws. Ouwe Davey zei me nooit meer dan hij kwijt wilde wezen, ’t Was een kerel met een kop uit mahoniehout gesneden. Hij vroeg om geen sympathie; maar ik wist dat ’t met hem niet in den haak was, want hij vergat te vloeken op den jongen die een touw los liet, waarover de schipper struikelde. „Ik kwam echter gauw genoeg te weten, wat er aan scheelde. Moeder Davey vertelde mij de geschiedenis. „„’t Komt allemaal door dien deugniet van een broer van hem,” zei ze, en nu huilde ze niet, maar haar oogen schoten vuurstralen. ..Hiram wilde naar geen reden luisi) De banken bij New-Foundiand. bezocht door kabeljauwvaarders. teren. Nee, die deugniet was zijn broer en bloed is dikker dan water. Nou. wat moest hij doen dan borg voor hem zijn voor een som van vijfduizend dollars. Jake is een schurkachtige strooplikken dat zal ik volhouden tot de Banks geheel opgedroogd zijn. En nou is ’t gedaan, alles is weg, geld, huis, schip, lading, alles en Hiram moet voor alles opdraaien.” „Dat was een tegenslag, zooals je wel zult begrijpen. Vijf duizend dollar is een som voo’r een visschersman, ’t beteekent heel wat voor menigeen van ons, maar voor Davey beteekende het meer dan voor één van ons. Hij had zich namenlijk ingelaten met speculeeren, uit verlangen om de visscherij vaarwel te zeggen. Zijn vrouw had hem menigmaal gesmeekt dat te doen, want zij had geen enkelen rustigen nacht als f William c], Gaynor. 7“\ayor (saynor, burgemeester van ‘New-york, is op een reis naar Suropa, midden in den oceaan, aan boord van het stoomschip „öaltic” overleden. - Wij is misschien de knapste burgemeester geweest die TMew-york ooit gehad heeft 2>ijn bewind heeft zich gekenmerkt door een voortdurenden strijd tegen de omkooperijen van Tammany Wall en het bederf in het politiewezen van de wereldstad, ©ie strijd heeft zijn zenuwen op een swaren proefgesteld; bovendien leed hij aan een keelaandoening en wilde hij een óuropeeschen specialist raadplegen. TAaar bovenal had hij rust noodig. ‘Thans is hij onverwacht de eeuwige rust ingegaan. hij op zee was. Ze werd dan voortdurend gekweld door allerlei akelige droomen over ongelukken en schipbreuken. En omdat ze meer voor hem was dan iets anders ter wereld, had hij besloten aan haar wensch gehoor te geven en niet meer uit te varen. Daarom had hij gespeculeerd, ook omdat hij, als zeeman, anders zijn geld had uitgegeven zooals het gekomen was. En h ij v speculeerde wat meer en verloor meestentijds. Dit had hem waarschijnlijk verbitterd. Enfin, de zaken stonden zoo ; „Hij was aansprakelijk voor de vijfduizend dollars, die zijn broeder had schuld gemaakt. Dit moest worden betaald, op een of ander manier. Er stond reeds een flinke hypotheek op zijn schoener : hij had af en toe geld noodig gehad voor zijn speculaties en niet veel gelegenheid zijn schulden af te doen. Bovendien moest de interest van zijn hypotheek betaald worden, anders zou de hypotheekhouder op zijn schuit beslag leggen, deze tegen eiken prijs verkoopen en Davey laten staan zonder broodwinning en zonder geld. Wel had hij nog een kleinigheid op de bank, maar dat was lang niet genoeg om zijns broeders schuld te betalen; ’t was nog geen duizend dollars. Hij had alles opgespaard den laatsten tijd, sinds den dood van zijn zoon, maar nu erkende hij dat hij moedeloos was door al den tegenspoed. Toch was hij niet de man om zich zoo maar zonder strijd gewonnen te geven. Hij wist aan geld te komen en voldeed aan zijn verplichtingen als een man. ,„,Ik was verplicht geld te leenen,” zei hij tot zijn vrouw, toen ze de zaak in mijn tegenwoordigheid bespraken, „en het is nu mijn dure plicht, vrouw, om mijn schuld af te betalen. En betaald zal het worden, tot den laatsten cent.” De bank eischte al zijn geld op, ze gingen niet buiten hun voorschriften, zakenmenschen als het zijn, hadden ze niet het minste gevoel van medelijden. Kap’tein Davey deed alle moeite op een of andere manier geld los te krijgen. Hij kon niets meer verkrijgen op zijn schoener, doch bet was misschien mogelijk nog geld te krijgen door een of ander wanhopig middel, bijv, door een hypotheek op zijn huis, — zijn huis, dat al de jaren zijn eigendom was geweest en dat voor hem altijd zoo’n veilige haven was. Deze twee oude zielen waren als kinderen in dat huis; ze wandelden van de eene kamer in de andere, hand in hand, telkens als hij van de reis thuis kwam, en spraken er dan over dat ze dit zouden koopen en dat zouden koopen en beraadslaagden wat ze zouden doen in de toekomst als hij voor goed aan wal zou blijven. Ik moet jullie zeggen, ’k kreeg soms een brok in m’n keel als ik ze zoo samen bezig zag , Ongelukkig was het in dien tijd niet gemakkelijk om hypotheek te krijgen op huizen ’t Kostte moeite om iemand te vinden, die een duizend dollar geven wilde, en dien hij vond was een ouwe schurk, van wien gezegd werd dat hij rammelde in het geld, maar die nooit een dollar uitgaf als ’t niet bepaald noodig was Deze man, Sterndale heette hij, maakte zeer verzwarende voorwaarden. ,, „De interest,” zei hij, „moet strikt op tijd worden betaald, begrepen? Niet één dag later. Ik zal ‘beslag doen leggen, als je nalatig ben,t Davey I Ik zal niet de minste gratie met je gebruiken! Zaken zijn zaken „Nou, Davey had geen uitweg meer. Hij teekende dus de voorwaarden, hoe hard ze ook waren. Hij moest aan den tegenspoed het hoofd bieden en dat was de eenige weg om het te doen. „De Ijsvogel werd uitgeklaard en alle manschap was aan boord, toen Davey zijn zaken had afgehandeld. We waren zoo goed als klaar om uit te zeilen. Den avond voor we uitzeilden hadden de schipper en zijn vrouw woorden met elkaar; ik geloof dat het voor het eerst van hun leven was. Ze was geheel ontdaan, buiten zichzelf van verdriet. Ze had altijd luchtkasteelen gebouwd en daarom sprak ze op scherpen toon tegen haar man over zijn broeder. Ze beschuldigde Davey ervan meer om dat onwaardige familielid dan om zijn vrouw te hebben gedacht. Zeer natuurlijk» hè? Davey, die een tijd van beproeving achter den rug had en in overspannen toestand verkeerde, antwoordde op geërgerden toon, en in een woedende bui vertelde hij haar dat hij op het huis een hypotheek gesloten had en dat Sterndale zijn hypotheekhouder was. „ „Die man I” riep moeder Davey uit, „Je weet dat hij onze bitterste vijand is, sedert . . . .” toen zag ze mij staan en hield ze op, zoodat ik nimmer de oorzaak der vijandschap te weten kwam. Haar gemoed was evenwel in opstand en toen ik wegging hoorde ik haar nog zeggen : „Hij heeft slechts gewacht op zulk een kans. Als hij je kan ruïneeren, zal hij het zeker doen !” „Het was een houten huisje wat ze bewoonden en de muren waren niet dik, zoodat ik een groot deel van hun gesprek hoorde. Davey zei dat het geld zoo schaarsch was en dat Sterndale de eenige man was die hem helpen kon. Ze redetwistten met elkaar tot laat in den avond en ik voor mij was blij, toen de volgende dag aanbrak en we aan boord gingen. Davey was dien dag in een onuitstaanbare bui; niemand kon ’t hem naar den zin maken. Hij vitte en schold ons, en beulde ons af voor een kleinigheid, en schopte ons allen zonder onderscheid. We waren nauwelijks baas over onze eige.n ziel. „Mceder Davey had mij vaarwel gezoend, zooals ze altijd deed : ze was de eenige moeder die ik ooit gekend had. Het leek wel, neen, ik kan niet precies zeggen wat het leek, maar ze deed niet wat haar gewoonte was in storm en zonneschijn en kwam niet naar de pier om ons te zien vertrekken en ons staande op bet uiterste punt nog een laatste vaarwel toe te wuiven. Dit feit en Davey’s onguur humeur toonde mij duidelijk hoe de wind woei. Ik was dan ook niet verwonderd dat, toen we eenmaal in volle zee waren en we met een stevigen wind in het lapje naar de Banks koersten, Davey me liet roepen en me de zaak vertelde, „ „We hebben twist gehad,” zei hij, „onzen eersten werkelijken twist. Ze schold op me, vanwege die geldzaken. Misschien had ze gelijk, misschien niet. Maar ik meende dat ik gelijk had door aan geld te komen zooals ik deed. Ze mag Mark Sterndale nu eenmaal niet lijden, en zal het nooit doen. Hij stelde harde voorwaarden, dat geef ik toe maar ik kreeg toch ’t geld. Nou dan — we hadden woorden en ze zei mij geen vaarwel.”
PDF
Nummer
1913, nr.13, 24 sept. 1913
Blad
06
Tekst
PANORAMA „En zoowaar ik leef, z’n stem beefde van aandoening. Ik kon zien dat hij diep getroffen was door het gebeurde. ,, „Ze is alles wat ik bezit,” ging hij voort, „je weet er alles van I” „Ja, ik wist er genoeg van. Ik had ze lang genoeg gadegeslagen. Ze kon hem om haar vinger draaien, maar hij droeg haar op de handen. Ja er waren er niet veel op de Banks die dat zeggen konden. „ „Ze heeft mij geen vaarwel gezegd, dat is een kwaad teeken.” Ik was, vrees ik, een beetje onvoorzichtig. Ik keek hem aandachtig in het gezicht en meenende hierop een zachteren trek te zien, zei ik : „Waarom schrijf je geen brief en zeg haar dat je spijt hebt over hetgeen is voorgevallen en stuur haar dien met de eerste de beste boot die we tegenkomen ?” „Hij wendde zich tot mij met een woedenden blik en het volgende oogenblik lag ik in het spiegat .... Hij had een harde vuist en wist er altijd goed gebruik van te maken. „ „Hier heb je een opstopper op je muil, m’n jongen,” beet hij me toe. „Als ik raad noodig heb van een groenen kwajongen als jij, dan zal ik daar wel om vragen. Maar ik zie jou liever rotten in den bak, voordat ik verschooning vraag voor iets wat ik niet gedaan heb.” „Ik maakte een smoesje om weg te komen, sprak over werk dat moest worden gedaan en hoopte dat hij zou zijn uitgeraasd, maar het was niet zoo. Iedere man aan boord van de Ijsvogel kreeg er van langs. Hij jaagde ze op ieder oogenblik en zette ze voortdurend aan het werk tijdens de vaart naar de Banks. Maar het ergste van alles was, van mijn standpunt bezien, dat hij mij eeuwigdurend uitkoos als zijn vertrouwde; en, telkens als ik het waagde hem te vermanen of een middel bedacht om uit de moeilijkheid te geraken, hij m’ een opstopper gaf of m’ op een schop trakteerde. Het was nu juist geen lollig baantje om ’t maatje van den schipper te wezen op een schuit als de IJsvogel. „Hij wou nou maar niet toegeven dat hij ongelijk had. En aan zijn vrouw schrijven, dat beteekende, zei hij, ongelijk erkennen. Maar na eenigen tijd scheen hij, uiterlijk ten minste, zich er overheengezet te hebben en begon nu weer zich over iets anders bezorgd te maken. Al zijn hoop was nu gevestigd op deze reis; alles hing af van haar succes. Een goede vangst, neen een recoid-vangst zou aan al zijn zorgen een einde maken. Hij wilde niet alleen in staat zijn om zijn, hypotheek af te lossen, maar hij wilde nog genoeg overhóuden, om zijn financiën weer wat te herstellen ,, „Als ik geen goeie vangst heb,” bulderde hij tegen mij op zijn ruwen toon, terwijl hij aan het stuurrad stond, „dan ben ik op, schoon op! Dat zwijn van een Sterndale zal natuurlijk de gelegenheid gebruiken en Martha zal sterven van verdriet. Daarom moeten we een goeie vangst hebben en daarom zal ik jullie laten werken, zooals je nog nooit gewerkt hebt.” „Nou, hij was een man van zijn woord. Van geen schoener bleven de sloepen langer weg en geen zond ze vroeger uit dan de Ijsvogel dezen keer. Als er een man mopperde, dan werden er korte metten met hem gemaakt. Gewoonlijk kreeg hij een vuistslag op, zijn oogen of een trap achter zijn ribben. „O, ja, Davey was een voortvarende kerel ! En ’t was koud weer — bitter koud. Wij beklagen er ons nog over als we goed ingebakerd op de brug van een stoomschip staan, met een hofmeester om ons koffie te brengen als we er om roepen. Maar het is nog veel kouder als je zit in een notedop van een sloep, met niels bij je dan je eigen gedachten, en de mist en de sneeuw die je verblindt, met handen als stukken gloeiend ijzer en op andere tijden weer zonder gevoel. Ja, ’t is een hard leven op de Banks. „We werkten flink en dat moest ook. Er was geen tijd om te slabakken. lederen morgen lieten we de sloepen neer, voorzagen ze van doften en boorden, namen aas en netten mee en roeiden weg naar het oneindige verschiet. Somtijds hadden we geen oogenblik rust van den ochtend tot den avond, de visch beet woedend; andere dagen hadden we bijna niets te doen, we kregen niet beet. En het weer werd kouder en kouder. Ieder uur scheen je ’t te merken. „Eindelijk, nadat we voor een derde vel visch waren, vertrokken de scholen visch naar het noorden, zooals hun gewoonte was. We wachten nog een dag, hopende dat ze weer terug zouden keeren, maar ’t gebeurde niet. We kregen geen enkele meer beet en daarom zat er niets anders op dan heen te gaan en de visch op te zoeken. Ouwe Davey had een echte visschersneus. In Gloucester zeiden ze, dat hij de visch reeds op duizend mijlen rook, en de heele vloot wachtte op hem. Wel een uur lang liep hij het kleine achterdek op en neer in diepe gedachten verzonken en ik begreep dat hij droevig gestemd was. Verdriet had hem blijkbaar van zijn scherpen speurzin beroofd. Onverschillig gaf hij een bevel, we haalden de schoten voor, zetten alles bij wat we konden — ofschoon de andere schoeners hun zeilen reefden — en voeren weg. We vonden echter niets. We zochten rond en maakten een nieuwen gang en nog vonden we niets, niets wat dan ook. We konden onzen lol wel op aan boord van de /Jsvogel. Davey maakte het voor de levenden tot een levende he . We konden niets goeds zeggen of doen. Zijn roem van vischspeurder was hij op punt te verliezen. Toen we weer wegvoeren voor een nieuwen gang, volgde de vloot ons niet meer, ze liet ons alleen. Dat ergerde hem nog meer. Zijn trots was beleedigd, begrijp-je. „Eindelijk na lang wachten vonden we visch, visch in overvloed. Ze beten nog gauwer dan wij ze van den haak konden halen. Oh, ’t was ’n mirakel! Je kon warempel den schoener dieper en dieper zien zinken van de vracht lederen nacht werkten we tot alles gedaan was; alle hens was aan ’t dek en we hadden weinig rust. Het eene gedeelte Hierboven geven wij de afbeelding van een gesmeed kruisbeeld, dat ten geschenke is gegeven aan pastoor Hugo Verriest £>it kunstwerk is vervaardigd door den kunstsmid ‘Jos. ’Jacobs te Temsche (Tamise) maakte schoon, anderen zoutten in en weer anderen waren aan het stuwen. Oh, mijn rug doet me nog zeer als ik er aan denk.” Hayes rekte zijn armen boven zijn hoofd uit en wij volgden hem na in sympathie. Sommigen onzer kenden het werk. „We waren terecht gekomen in een groote school visschen en hoe meer we vingen, des te meer schenen er te komen. We hadden nu alle kans op de record-vangst, waarop de visscher zoo gehoopt had. Toen — het was op een dag dat de Ijsvogel aan weerszijden aan ’t inschepen was, kwam het nieuws. Een eenzame schoener kwam ons te gemoet van het westen, varende voor den wind met alle zeilen, die hij dragen kon, en hij gaf een signaal dat hij nieuws had voor de Ijsvogel. Ouwe Davey gaf een signaal terug, om een sloep te zenden met het nieuws, maar de mannen aan boord van dien schoener waren niet van hetzelfde slag als die van Davey. Ze durfden niet en weigerden. Ik was juist teruggekomen met een lading vol visch en was bezig het over te laden. „ „Zet me dadelijk over,” zei Davey, in de sloep springende, zoodat deze haast omsloeg. Er woei een stijf windje, met alle kans op slecht weer. We konden sneeuw, we konden hagel, we konden van alles krijgen. Maar ik zag aan z’n gezicht, dat er geen sprake was van uitstel en daarom hield ik mijn mond. Hij greep het paar overschietende riemen en we voeren weg. Het was niet noodig aan t ‘Kardinaal Vives y ‘Tuto, Voor weinige dagen overleed "Kardinaal Vives y ’Tuto, hoofd van een aantal der belangrijkste congregaties, biechtvader en een der voornaamste raadslieden ven den paus. boord van het schip te komen, we hoorden het nieuws al toen ze ons konden praaien. „Aan boord hadden ze Davey niet herkend, gedoken als hij,was in zijn oliejas en vol bevroren zeeschuim op baard en kleeding. „ „Zeg kap’tein Davey dat zijn vrouw ernstig ziek is, ’t zal geen week meer duren,” werd er 'geroepen. „Zeg ’t -hem voorzichtig, want ze is stervende.” Dat was alles! Maar God weet, ’t was genoeg, meer dan genoeg ! We waren een heel eind ten noorden van de Vlaamsche Kaap en Gloucester lag een goeie duizend mijlen weg; en we hoorden dat een vrouw die we beiden liefhadden op sterven lag en nog maar een week kon leven. Bovendien we hadden een zeilschoener, let wel, geen stoomschip dat er zonder moeite doorheensnijdt. „De schipper kreunde, dat de sloep er van schudde. Ik keek hem aan, ik zag zijn gelaat grauw worden. Met inspanning vond hij zijn stem terug. „„Van wien hoorde je ’t nieuws?” vroeg hij met een stem, die ik nauwelijks herkende. „Wat scheelt mijn vrouw?” Nu herkenden ze hem, natuurlijk, en een man met een stem als een misthoorn brulde een verontschuldiging. Een schoener had de tijding aan de vloot gebracht maar niemand wist waar Davey zich bevond. Toen de tijding algemeen bekend was, had deze schoener, die op zoek ging naar beter visch de taak op zich genomen het treurige nieuws aan de IJsvogel over te brengen. ,, „Misschien is ze reeds dood,” zei Davey, zwaar op de bank neervallende, „als ze nu dood is, dan, dan heb ik ze vermoord zoo zeker alsof ik ze met deze handen had geworgd.” Ik wachtte, benieuwd wat hiervan het eind zou zijn. Voor een oogenblik zat hij ineengedoken als in volslagen gevoelloosheid. Eindelijk rees hij op, om mij met een riem om de ooren te slaan en te vragen waarom ik niet terugroeide. „Hij zei niels tot we ons schip bereikten, hij was als ’t ware schijndood. Eindelijk begon hij het dek op en neer te loopen een paar maal en riep mij bij zich. ,, „Misschien is ze dood,” zei hij weer met vreemde stem. „Hoor je me? Misschien is ze dood.” „Ik schudde mijn hoofd, dat vond ik het wijste wat ik doen kon. Ik was zelf verdrietig. De eenige moeder die ik had gekend was stervende. „Ze kan niet dood zijn !” zei ik. ,, „En de visch bijt. We kunnen in twee, drie dagen de schuit vol hebben. En als we geen volle schuit hebben, dan zal dat zwijn van èen Sterndale het huis verkoopen. Het is de Voorzienigheid tarten deze plek te verlaten.” „Het schoot mij door het hoofd dat ik nu net zoo goed kon doodgeslagen worden als later en daarom zei ik : „Waarom zou je wachten het hindert nou toch niet of Sterndale het huis verkoopt of niet; er is toch niemand meer in.” „Ik verzeker je, een oogenblik dacht ik, dat hij mij zou neerslaan voor altijd. Hij had de vuist reeds opgelicht, zijn oogen vlamden; maar de opgeheven arm viel slap langs hem neer en hij kreunde. „ „Misschien is zij niet zoo slecht als ze zeggen; ze overdrijven altijd, die slechte tijdingen overbrengen. Misschien wordt ze wel beter.” „ „Misschien wordt ze erger,” zei ik, niet begrijpende waarom hij aarzelde. Ze was niet mijn vrouw, maar ik voelde dat als dat zoo geweest was en ik was mijn eigen baas geweest, niemand mij had kunnen weerhouden. „ „Misschien is ze dood, mijn werk/’ fluisterde hij voor zich. „Nog slechts ^en week te leven, en wij zijn hier — hier ! Als ze dood is . . . .” Maar de tweestrijd duurde niet lang. Hij greep den misthoorn, riep al de sloepen aan, die wijd en zijd verspreid waren en hielp ze aan boord hijschen. Hij kon ten allen tijde een schoener regeeren als geen tweede. Dit voorval stempelde hem als een uitnemend zeeman. Hij liep ontelbare gevaren, gevaren die mij het hart in de keel deden kloppen. Het was alsof hij de /Jsvogel in beide handen oplichtte als een stuk speelgoed. De een na de ander kwamen de sloepen langszijde, ze werden opgehaald en de inhoud ervan uitgestort in het ruim. Doch we verloren veel tijd om ze allen te vinden. Twee waren er ver weg gegaan. „Het was diep in den nacht toen we gereed waren, en er woei een stevige wind. Een ander schip zou zijn gaan liggen, maar Davey liet elke reef uithalen en we begonnen onzen wedstrijd met den dood : een duizend mijlen in een week en de kans op tegenwind en windstilte. De wereld rondom ons was een doolhof vol verschrikking, echt Banksweer op z’n ergst! Er woei een hevige sneeuwstorm en de zee stond hol. Te middernacht kwamen de mannen vragen om wat zeil te minderen, telkens als de schuit met den kop in de golven dook, dachten we dat het voor ’t laatst zou zijn. Doch Davey die zijn heele ziel op deze dolle vaart gezet had, duldde geen tegenspraak. „ „Ik zal met de schuit varen tot ze onder gaat, als ’t moet,” riep hij met een stem, die vreemd genoeg zonder de minste emotie klonk, „maar varen zal ik en de eerste man die aan val of zeilen durft raken, krijgt met mij te doen.” Dat was zijn uitdaging aan het Noodlot; en als je hem gezien had, toen hij die woorden sprak, dan had je hem bewonderd. Een verschrikkelijk mensch, inderdaad ! „Hij had behoefte aan iemand, met wien hij over zijn verdriet kon praten en omdat hij wist hoeveel ik zelf van zijn vrouw hield, kwam hij natuurlijk bij mij : „’t Is mijn schuld,” zei hij herhaaldelijk, „ik heb haar gedood — het eenige wezen dat waarde voor mij had in dit leven.” Zijn angst was vreeselijk om aan te zien, en het was eerst op deze reis, dat ik ten volle leerde, hoeveel hij van haar hield. Ze was alles en meer dan alles voor hem. (Wordt Vervolgd).
PDF
Nummer
1913, nr.13, 24 sept. 1913
Blad
07
Tekst
HET MUZIEKKORPS DER BLINDEN-INRICHTING TE ROTTERDAM. Op het einde van 1910 werd door den vader van de blinden-inrichting te Rotterdam, den heer A. J. Lems en den heerC. K. L. Burgdorffer, Dir. v. h. Stedelijk Muziekkorpste Rotterdam, de mogelijkheid besproken, een muziekkorps op te richten onder de blinden der Blinden-inrichting aldaar. Dat dit nogal bezwaren met zich mede bracht, werd door beiden heel goed gevoeld, maar hun onvermoeid pogen om het voorgenomen plan te doen slagen, vond bijval en al spoedig werd men in de gelegenheid gesteld zich de instrumenten te kunnen aanschaffen. Hiermede was de fmancieele moeilijkheid overwonnen, maar nu kwam het zw'aafste voor den heer Burgdorffer aan: n.l. om de blinden te gaan onderrichten. Doch ook deze moeilijkheid werd overw-onnen, zelfs zoo, dat nu Maandag 8 September het korps voor het eerst in het openbaar kon optreden, en het succes op dien avond behaald, beloonde den heer Burgdorffer en zijn korps voor hetgeen zij door samenwerking hebben kunnen tot stand brengen en zal hun tevens wel moed gegeven hebben voor de toekomst. HET MUZIEKKORPS VAN KESSELS’ KON. NEDERL. FABRIEK VAN MUZIEKINSTRUMENTEN TE TILBURG OP DE INTERN. MUZIEKCONCOURSEN TE CHALONS SUR MARNE ET ROUAAN. Niet gemakkelijk zal door een ander Nederlandsch Muziekkorps kunnen worden nagedaan wat bovenstaand kranig korps heeft kunnen volbrengen, n.l. om in twee dagen tijds in twee, ongeveer 600 K.M. van elkaar verwijderde steden, 3 eerste en 3 tweede prijzen, 4 zilver-vergulde lauwerkransen. benevens 2850 francs te winnen. Kon het vorig jaar de uitspraak van de Fransche Jury niet erg bevredigend heeten voor de leden van het korps, dezen keer hebben zij schitterend revanche genomen. Wel was de strijd moeilijk, maar daardoor de overwinning ook des te eervoller. Bij de terugkomst te Tilburg werden zij dan ook op een geestdriftige wijze ontvangen, waaraan alle plaatselijke muziek- en zangvereenigingen deelnamen. Tilburg heeft reden om grootsch te wezen op zulk een uitstekende vereeniging. Opera dtaliana. /fttflio perico Tenore ©rammatico TTlessandro 'Rava&solo Tenore Cirico £égèro Srnesta Cottino Soprano Êirico Sommaso 8ranci Tenore £irico Giulia Sari Soprano Cirico ©rammatico öice Tormen Soprano ©rammatico Tiet 1 <3. T. Q,-orkest, Zij. die de Grafische Tentoonstelling bezochten zullen bij hef vele belangrijke dat zij daar te zien kregen op Grafisch gebied ook geprofiteerd hebben van hef uitstekende I. G. T. A.-orkest, dat zich door keuze en voordracht zoo uitstekend onderscheidde van andere z.g. gelegenheids-orkestjes. 'Rosita Cesaretti 7Aesao Soprano
PDF
Nummer
1913, nr.13, 24 sept. 1913
Blad
08
Tekst
Ch. Kreuaer Hzn., .1 I Papt! Den Helder. „Op de wandeling”. Mej. J. Brandt, L. Vincks, Den Haag. Fred. Spetter. / „7Aoederwe, „'De eerste kus”. Amsterdam. Kortrijk. Vrijman „Touwtrekt
PDF
Nummer
1913, nr.13, 24 sept. 1913
Blad
09
Tekst
„TAoederweelde”. Den Haag. G. M. Dehlinger „Bloemengieten’ ’. Scheveningen. „Zandspelleye”. (Buiten mededinging). Apeldoorn. „Touwtrekken”. Rotterdam. F. N. M. Kleene Amsterdam. J. L. Paërl, ..Black and White”. Amsterdam.
PDF
Blad 
 van 2380
Records 201 tot 205 van 11897