Panorama

Blad 
 van 2380
Records 151 tot 155 van 11897
Nummer
1913, nr.10, 3 sept. 1913
Blad
03
Tekst
:( o o o o o ): Q, W, Sythoff’s ‘□itgevers-7Aaatschappij Cldres voor redactie en administratie: ©oesastraat ‘1, 'Telefoon No. 1, fielden prijs per jaar f 5.20, per nummer 1O cent, voor België 20 centiemen ©e kunst van ‘Herman föichir, © © © © Het portret is een der meest verwaarloosde onderwerpen der hedendaagsche schilderkunst. De photographie is daar wel eenigszins als oorzaak in betrokken. Doch slechts ten deele. Maar het portret is ook een der moeilijkste onderwerpen. En de hedendaagsche schilders willen zoo vroeg mogelijk naam maken. En met de moderne methoden borstelt men zoo gemakkelijk een landschap. Zeker, de schilder leeft van tentoonstellingen; de schilderkunst evenwel schijnt er erg onder te leiden. Het portret eischt van den schilder niet alleenlijk een subtiele vaardigheid in teekening, maar ook een wel onderlegde kennis der anatomie, als een diepe zielkennis. Herman Richir is een portrettist. Als bestuurder der Koninklijke Akademie van Schoone Kunsten te Brussel, zooniet misprezen, dan toch, alleenlijk omdat hij is een officieel artiest, wat al te willekeurig verzwegen. Als dusdanig, ‘t is te zeggen officieel kunstenaar, maakte hij de portretten van H. H. M. M. den Koning en de Koningin; den Graaf van Vlaanderen; Jhr. de Lantsheere, Staatsminister, gouverneur der Nationale Bank. In het vrouweportret is Herman Richir het best. In „Le Byou (het kleinood), „La chale rouge (zie voorplaat), „Dans la serre” en „Jeunesse” (zie pagina 5) verrukt u de weligheid der kleuren, orchestreerende de délicate melodie der nerveuse lijn, als een zoet ruischende symphonie. De kunst van dezen artiest is verfijning en distinctie. Met de impressionisten zoekt hij de poëzie niet alleenlijk in de lijn, maar tevens in de kleur, in de verhouding van toon tot toon, als in de schakeering en de trilling er van. In de uitvoering werkt hij op de wijze der groote meesters die hem voorafgingen. Zij die meenen dat deze kunstenaar te veel offert aan de mode van den dag in de pose en de kleederdracht zijner personages, vergeten dat het schoone overal en van alle tijden is. Onze twintigste eeuw heeft de hare, misschien te veel misprezen door hen die er den stijl niet van ontwaren. Op een ander gebied, den dans namelijk, hebben de Russen — Nijinski en Anna Pavlova — dat bewezen in hunne balletten, waar ze zelfs de bewegingen van den hedendaagschen sportman tot schoonheid styleerden. De zacht heuvelende lijn langs het slanke, lenige lichaam, de pose der freele handen, de rustige oneindigheid uit de ietwat melancholiek stralende oogen, maken van „Jeugd niet een mystiek en cerebraal zwaar gedicht, maar een zacht en zoet aanruischend florentijnsch poëma. J. K. PANSAERS. Tiet "Kleinood portret van Z>, % TL den Qraaf van Vlaanderen
PDF
Nummer
1913, nr.10, 3 sept. 1913
Blad
04
Tekst
DE JACHT GEOPEND POINTERS EN SETTERS VECHTENDE PATR IJ Z E N H A N E N
PDF
Nummer
1913, nr.10, 3 sept. 1913
Blad
05
Tekst
GEEN KWAAD, ZONDER BAAT. DOOR A. G. GREENWOOD. tT werd van Cambridge weggezonden. Ze beschuldigden mij van diefstal," zei ik en leunde tegen ^et tuinhek met Lucy naast mij, zonder z haar aan te zien. „Ze hebben mij niet ver- _ voigd, maar de zaak is ‘algemeen bekend. Jij — heb jij het ook gehoord?” Ze knikte en zei „Ja.” . Heeft je broer het je verteld?” , Neen, Jim heeft er met geen woord over gesproken. Ik hoorde het van anderen.” „Ik was onschuldig, juffrouw Carlton.” „Als je dat maar voor de wereld bewezen had ” kreet ze, en zich toen onstuimig tot mij wendende: ,.Het spijt me, maar het is mijn zaak niet I” ,,De man die mij beschuldigde, was een verwijderd bloedverwant van me en mijn vriend, ook de vriend van Jim. Ik was toornig, dol van woede. Ik herinner me wij zaten met Jim tot laat in den nacht bijeen, en toen — ik roste den schurk af en daarna kwam alles uit. Ik was een jonge gek, een ouder man. een man van ondervinding zou zich kalm gehouden hebben. Ik, ik verloor mijn hoofd — en mijn reputatie.” Ik lachte, doch Lucy schudde het hoofd. ..Het ts jouw zaak wèl. als je wil.” hernam ik na een poos. ..Het gaat je aan, ten mmste, als je het zou wenschen. Je weet waarom, Lucy. Het is geen geheim, dat een man voor zich houden kan. Daarom heb ik gesproken over . . . . over die ellendige geschiedenis van Cambridge. Je hadt er recht op het te weten.” Haar lippen beefden. „Herstel je eer!” riep ze uit, haar oogen vol tranen. „Zoo, is dat je antwoord ?” Ik wilde haar niet aanzien. Ik wist haar verwijtende oogen waren op mij gericht. Ik stak een sigaret aan en zei langzaam : ,,Je hebt natuurlijk gelijk — je bent in je recht. Menschen op wie een schaduw rust, moeten in de zon gaan, voor ze over liefde mogen denken. Dat zegt het gezond verstand en de verstandige rechtvaardigheid. Bedankt voor je wenk ! Wat voert Jim met al deze violen uit ?” Lucy en Jim Carlton hielden een kleine boerderij met pluimvee, bloemen en vruchtboomen. Het was, dat wist ik, onheusch, zoo plotseling van onderwerp te veranderen. Lucy had ten volle gelijk met deze voorwaarde te stellen, doch ze kwetste mij te zeer. De vroegere onrechtvaardigheid kon niet meer worden hersteld; de hoop hierop had ik verloren. Vijf jaren waren sedert verloopen. Ik kon de oude herinneringen weer aan de vergetelheid ontrukken, een half vergeten schandaal weer oprakelen, maar de waarheid ontdekken kon ik niet. Ze antwoordde mij niet. „Taffy was een Wallisman, Taffy was een dief,” citeerde ik, mij oprichtende, „en Taffy bleef zijn levenlang eenzaam, zonder lief! Vaarwel, juffrouw Carlton !” Ik liet haar staan. Ik was te zeer beleedigd voor een verder gesprek. Tot nu toe was mijn leven, dat door die ongelukkige geschiedenis voor vijf jaar zoo gemakkelijk had kunnen verwoest worden, vrij gelukkig geweest. Als kind aangenomen en opgevoed door mijn overleden oom Sir Frederic Bishop een vrijgezel, had ik eerst de school te Eton en daarna gedurende achttien maanden de universiteit te Cambridge bezocht. Met het schandaal kwam de groote verandering. Mijn oom verklaarde dat hij niets meer met mij te doen wilde hebben. Eindelijk kwam hij hierop in zooverre terug dat hij voor mij de passage betaalde naar Zuid-Afrika en mij twaalf honderd gulden gaf om daar een nieuw leven te beginnen. Daarna beschouwde hij mij als dood. Zijn zaakgelastigde deelde mij per brief mede, dat ik niet langer de erfgenaam was van Wolsingham Court, een uitgestrekt landgoed in Sussex, en dat ik evenmin behoefde te rekenen op een cent toelage. Mijn eenige brief aan hem kwam ongeopend terug. Vijf jaar later stierf hij zonder testament na te laten. Door dit verzuim kwam zijn landgoed en zijn vermogen aan mij. Zijn executeurs betoogden dat hij het opzettelijk verzuimd had. Ze zeiden, hij was altijd bijzonder op mij gesteld geweest, maar te halsstarrig om te bekennen dat hij mij te hardvochtig behandeld had. Zij trachtten mij te bewijzen, dat hij wel degelijk geweten had, wat het gevolg zou zijn van het ontbreken van een testament. Ik geloofde hen echter niet. Ik kende mijn oom beter. Lucy Carlton en haar broer woonden in mijn nabijheid; ik ontdekte dit, toen ik pas een week in Sussex was. Op haar verliefd te worden was even gemakkelijk als, wat de zeelui zeggen, uit een boom te vallen. Doch het geluk keerde mij thans den rug toe. Het oude spook der schande vertoonde zich thans weer. Evenals het voor vijf jaar mijn geluk verwoest had, scheen het dit ook nu weer te willen doen. Ik gevoelde evenwel dat ik gemakkelijker afstand kon doen van Wolsingham Court dan vap Lucy Carlton. Ik dineerde dien namiddag alleen in weinig aangename gemoedsgesteldheid en nam daarna mijn krant om die even later te verwisselen voor een maandschrift, een novelle; de een na de andere en ten. laatste ook mijn sigaar mismoedig wegwerpende. Mijn boosheid verblindde mij echter niet geheel en al. Ik wist dat Lucy gelijk had. Waarom zou ze een man «huwen, die een reputatie had als ik? Ik lag achterover in mijn stoel en trachtte de zaak tot klaarheid te brengen. Een ding was zeker : ik zou niet te Wolsingham blijven. Norton, een oud vriend van mij was voornemens naar Oeganda te gaan. Ik zou met hem mee gaan, zoo besloot ik en afgemat door mijn overpeinzingen sloeg ik in een vlaag van neerslachtigheid het groote schrijfbureau open, dat eens aan mijn oom had toebehoord en thans mijn eigendom was. En, ik begon te schrijven de verschillende orders, en brieven die door het genomen besluit noodig waren. Voor dit doel zoekende naar een briefkaart, bemerkte ik dat een der laden vastzat. Ik rukte en trok en het gelukte mij eindelijk het open te steken met mijn mes. Ik betastte de lade om den tegenstand op te sporen, en ontdekte aan den binnenkant een klein knopje dat naar buiten stak. Ik drukte er op; er knipte ergens iets en aan de achterzijde van het bureau ging langzaam en stroef een plankje omhoog. Een geheime lade! Ik haat dergelijke geheime laatjes: ze brengen meest onaangename verrassingen. „Dat is de laatste maal dat je omhoog gaat, vriendje!” zei ik zachtjes. Daar zag ik de punt van een enveloppe omhoog steken. Ik haalde hem te voorschijn; hij was lang en zwaar gezegeld. Ik herkende in het adres het beverige handschrift van mijn oom, en las : „Mijn wil. Zend om Marmaduke Thorpe en Mr, Etherley.” Hun adressen waren er bijgevoegd. Ik zat letterlijk versuft voor mij uit te staren. Ik behoefde aan de beteekenis niet te twijfelen. Marmaduke Thorpe was de erfgenaam, niet ik. En Thorpe was mijn beschuldiger, de man aan wien ik al mijn ellende, het verlies van mijn eer, en nu ook het verlies van mijn geliefde te wijten had. Marmaduke Thorpe, een familielid van mij en een verre neef van mijn oom Frederik. Ik weet niet meer welke gedachten mij bestormden. Af en toe beving mij weer een gevoel van schaamte en woede als ik terugdacht aan het uur dat ik toen doorleefd had. Hij schold mij voor een dief en ik was weggezonden. Had hij dit gedaan, had hij dit uitgewerkt om mij uit mijns ooms gunst te dringen, om datgene te bewerken wat thans in die lange enveloppe gesloten zat ? Was hij een schurk ? Wat! hoe ’t zij, ik was een schurk! Ik kende immers mijn plicht, wist dit van het oogenblik dat ik het adres gelezen had. Het was een vol uur later, toen ik om mijn bediende belde en hem twee telegrammen gaf: een voor Etherley, mijn oom’s notaris en het andere voor Marmaduke Thorpe. „Sir Frederick’s testament gevonden, kom dadelijk I” had ik geschreven. Marmaduke, lang, mager en bleek, kwam het eerst aan, den volgenden morgen vroeg. Hij had blijkbaar geen tijd verloren. Het was onze eerste ontmoeting na vijf jaren. Hij gevoelde het onaangename ervan. Doch hij was blijkbaar geen lafaard. „Aangenaam je weer te zien, Bishop. Ik hoop dat je goedvindt het verleden te laten rusten. Je zult het, vertrouw ik, vergeten hebben evenals ik.” „Ik denk er niet aan het te vergeten,” zei ik rustig. „Ik heb je in geen vijf jaar gezien, en na dezen dag zal het, hoop ik, even lang of nog langer duren voor we elkaar weer ontmoeten. Ik heb noch vergeten, noch vergeven. Kom in de studeerkamer, dan zal ik je het testament laten zien.” „Heb je het geopend?” Ik schudde van neen. „Het is in een verzegelde enveloppe. Wat is er, John?” Mijn bediende overhandigde mij een telegram. „Kom eerst 6.45. Onvoorziens opgehouden. Etherley.” Ik las het telegram hardop. „Doet er niet toe 1 We zullen het wel klaarspelen,” zei Thorpe zorgeloos. We traden de studeerkamer binnen. ,’,Heb je er geen bezwaar tegen dat ik het open maak ?” vroeg Thorpe. „In ’t geheel niet,” antwoordde ik. „Ik heb er niets mee te maken. Het zal mij benieuwen of oom zich nog de moeite gegeven heeft om mij te vervloeken ...,.” „Het zal een groote verandering voor je zijn,” zei hij, mij somber aanziende. „En voor jou,” viel ik in. „Ten koste van jou,” zei hij ernstig, en legde het testament dwars op zijn knieën. „Kijk, eens, Bishop, ik ... . ik moet je dat zeggen : De omstandigheden waren geheel tegen je en ik beschuldigde je; doch ik zweer je, het was nimmer mijn voornemen dé zaak publiek te maken, noch je tot schande te brengen. Ik heb mij soms afgevraagd of je niet dacht dat ik slecht genoeg was om je in moeilijkheden te brengen en daardoor jouw plaats bij oom Frederik in te nemen. Heb je zoo iets wel eens van me gedacht ?” „Je vraagt me er naar, ja !” Hij boog het hoofd en beet zich op de lippen. „Het is niet waar,” zei hij. „Evenmin als je beschuldiging tegen mij,” antwoordde ik. „Er werd geslagen, niet gesproken. Je wildet niet ontkennen,” hernam hij. „Bishop, heb ik je onrechtvaardig beschuldigd ?” Zijn betraande oogen waren vol berouw. „Ik betaal nog steeds het gelag,” zuchtte ik. „Maar man, open toch het testament. Ik verlang er naar te vertrekken.” „En nu — nu stuur je — om mij. Heb jij zelf de enveloppe gevonden ?” Ik knikte. „Menigeen zou dit vernietigd hebben,” zei hij. Was het de angst dat hij gelijk had, die mij woedend maakte ? „Vervloekt,” riep ik uit, „houd je insinuaties voor je. Als....” „Als mijn naam hierin staat,” zei hij kalm, „dan erf ik door valsche aanspraken.” „Dat zal je inkomsten niet kleiner en het goud niet minder rood maken,” viel ik uit, „open de enveloppe of ik sluit ze weg tot Etherley komt.” Hij wierp het testament op de tafel. „Open jij het, Bishop,” zei hij. Ik schoof een vouwbeen tusschen de zegels en keek hem aan, terwijl ik het document te voorschijn haalde. Hij pinkte met zijn linkeroog en zijn neusvleugels trilden. Ik spreidde het papier op de tafel uit en begon te lezen. „Jij bent de gelukkige,” zei ik. Hij sprong op en zeide met stokkende stem: „Gooi ’t in het vuur. Niemand kent het. Dan heb ik
PDF
Nummer
1913, nr.10, 3 sept. 1913
Blad
06
Tekst
.............................................. = PANORAMA .......... =.-...... -................. = de schuld weer vereffend. Ik ben geen dief, Bishop . . .” „Je bent gek !” riep ik bruut. „Ik spreek in ernst,” hernam hij. „Ik zou vervloekt zijn voor dat ik een cent van oom Frederik’s vermogen had aangeraakt. Vijf jaar geleden maakte ik een fout, maar — volkomen ter goeder trouw. Evenwel, ik maakte ze. Later heb ik menigmaal getwijfeld. Ik was onzeker, voelde een vage vrees. Ik heb veel aan je gedacht. Als ik die fout niet gemaakt had, was ook dat testament niet gemaakt; maar ik weet een middel om de zaken weer recht te zetten.” Hij stond zenuwachtig op. „Ik ben blij dat we eens vrienden waren,” zei ik, en na de enveloppe opnieuw gezegeld te hebben, begon ik het adres van Mr. Etherley er op te schrijven. „Etherley behoeft niet hier te komen, ik zal hem dit aangeteekend sturen,” vervolgde ik. „Thorpe ’t is — het klinkt misschien een beetje theatraal, maar ik meen het — ’t is een nobel idee van je, maar ’t is tevens een krankzinnig en onmogelijk idee.” „Ónmogelijk? om eerlijk te zijn?” Ik lachte en stak hem mijn hand toe. „Ik zal hier terugkomen en eenigen tijd blijven, — als je het mij binnenkort vraagt — als je gast.” „Paul, ik . „Nonsens!” viel ik hem in de rede. „Wil je me geen hand geven ?” Hij deed het aarzelend. „*t Is in orde !” zei ik. Hij kneep mij in de hand. „Ik voel mij als een moordenaar,” mompelde hij. „Vaarwel! En . . . ik kom terug, hoor I .. . als dit tot het verleden behoort.” Het duurde nog ruim een half uur, voordat ik vertrekken kon. Het rijtuig vertrok, met mijn koffers, ik wandelde evenwel been langs het voetpad. Ik liep peinzend voort en stond nog eens stil aan den rand van Hatchet Field. Daar kwam van het bosch aan de tegenovergestelde zijde Lucy mij te gemoet. „Paul,” riep ze, en stond reeds stil, toen ze nog wel tien meter van mij af was. „Ik ... . ik heb gisteren gehuild toen je weg was.” Ik mompelde iets. „ Jim bemerkte het,” ging ze voort, terwijl ze herhaaldelijk vah kleur verschoot. „Hij vroeg mij naar de reden. Daarna, laat op den*avond — hij was een wandeling gaan doen — kwam hij bij mij. Ik was reeds naar bed gegaan. In ... . in de duisternis op mijn kamertje deed hij mij een bekentenis. Hij heeft het geschreven aan den heer Thorpe . . . .” „Wat! Was Jim de dief?” stamelde ik. „Neen, niet hij !” „Jim de dief,” echode zij. vol verdriet en verachting. „O, het is niet alleen dat! Ik zag hem, o ! bijna, nog liever een moordenaar, dan dat hij zoo laf was om jou .... Paul, Paul, al die jaren. .. Ik kon het nog niet gelooven en ging met haar terug; we beklommen den naastbijpijnden heuvel en ten laatste overtuigde ze mij. „Hij is zoo ellendig,” zei ze verdrietig en voegde er bij alsof het haar plicht was, „oh, hij verdient bet ten volle.” „Zeg hem dat ik hem schrijven zal — ja, ik zal hem schrijven,” zei ik en ging toen snel voort; „Juffrouw Carlton, ik heb gisteren een ontdekking gedaan; Sir Frederik’s testament is gevonden. Ik ben onterfd ! Thorpe, de bewuste Thorpe, begrijp je, erft alles ... .” f Smile Ollivier. ©e fransche Staatsman, die te parijs overleden is, werd in 1825 geboren en studeerde voor advocaat. *ïn 1857 werd hij als republikein gehoaen tot afgevaardigde van de Seine in de hamer, maar hij gaf de oppositie op en beheerde iich tot het
PDF
Nummer
1913, nr.10, 3 sept. 1913
Blad
07
Tekst
T)e 'Historische Clfdeeling op de 6. 7W, T, O, S, Onder de vele aantrekkelijkheden de^er veel bekochte tentoonstelling (het aantal der betalende bezoekers heeft ’t halfmillioen reeds overschreden) telt ook de historische afdeeling mede, Oit is te begrijpen. Want een land als ‘‘Nederland, dat in zijn bloeitijd de heerschappij ter z>ee voerde heeft natuurlijk heel wat op historisch gebied te toonen op een tentoonstelling die zich op Scheepvaartgebied beperkt, ©ie historische afdeeling moge van minder vroolijke aantrekkelijkheden voordien zijn dan het £una~park of Oud-Qmsterdam; voor den emstigen bezoeker is zij ongetwijfeld van belangrijken aard. Wij hebben getracht op deze pagina te vereenigen verschillende afbeeldingen die ieder voor zichzelf onze historische beteekenis op scheepvaartgebied typeeren. Dat dit op zeer bijzondere wijze gedaan werd door mannen als de Ruyter en Jan Pietersz. Coen zal wel geen tegenspraak verwekken. Hun portretten behoorden hier dus wel het eerste weergegeven te worden, Het model van D Seeve Proovensies met zijn veel versierde Spiegel geeft een aardigen kijk op den smaak en de opvattingen van onze voorvaderen. Zoo ook het hierboven afgeheelde model van een Amsterdamsch oorlogsschip. Hoe grimmig gluren de Kanonnen door hun poorten. Wel eigenaardig steekt hier tegen af het Hollandsche beurtschip bestemd voor een veel minder wijd sop: de Zuiderzee. Boven links: Een Hollandsch beurtschip (Zuiderzee) omstreeks 1700 Boven rechts: Amsterdamsch schip van oorlog uit 1665 In het midden: Portret van Admiraal de Ruyter naar hel schilderij van F. Bol Portret van Jan Pietersz. Coen naar hef schilderij van J. Wabe Onderaan: Het Model van het Compagnieschip ,,D’ Seeve Proovensies , 2e helft 18e eeuw
PDF
Blad 
 van 2380
Records 151 tot 155 van 11897