PASTOOR HUGO VERPEST
17 AUGUSTUS H^^T EEN HULDEBETOOGNG PLAATS GEHAD TE INGOYGHEM, IN WEST-VLAANDEREN, ÓNDER LEIDING VAN DEN BEKENDEN SCHRIJVER STIJN STREUVELS. AAN HUGO VERRIEST IS BIJ DIE GELEGENHEID ZIJN BEELTENIS : . AANGEBODEN, GESCHILDERD DOOR TOOROP. : :
Er wordt dikwerf onnoodig fee vierd in het Vlaam-sche land en vele groote mannen hier zijn dit slechts in de verbeelding van enkelen, die hunne verblinde en opschroevende aanbidding met veel gebaren en schelle stem aan de niet-nadenkende menigte opdringen. Doch thans is de vreugdedag gerechtvaardigd en kan hij niet luisterrijk genoeg zijn. Pastoor Verriest is eene edele ffguur als Vlaming en als mensch. Beiden zijn onafscheidelijk in hem : omdat bij een goed mensch is, moest hij een goed Vlaming worden. De aandrang van zijn ziel heeft hem zijne taak aangewezen en onvermoeibaar doen vervullen. Hij heeft gearbeid aan de herwording van zijn geliefde Vlaanderen met al de kracht, den gloed en de diepgewortelde overtuiging van zijn woord.
Zijn woord heeft wonderen gedaan. Zooals Orpheus in de oudheid de menschen en de dieren en zelfs de leven-looze dingen betooverde door zijn zang, heeft' Verriest door Vlaanderen eene bedwelmende siddering doen gaan. Verwonderd eerst, verheugd daarna, heeft men naar hem geluisterd en naar hem opgekeken als naar een god die in eene hemelsche muziek vertolkte wat ieder roeren voelde in zijn eigen hart. Verriest drukte in nooit gehoorde taal, zoo zacht en zoo innig, de hooge aspiraties der Vlamingen uit, die droomden van eene betere toekomst voor hun volk. Hij vond de klanken die anderen reeds zoolang vruchteloos gezocht hadden en deed begrijpen wat aan velen nog zoo onklaar scheen.
Verriest heeft als strijder voor de Vlaamsche zaak oneindig meer verdienste dan als letterkundige, als schrijver. Zijn literaire arbeid mist den diepgaanden ondergrond die er de blijvende waarde moet aan geven. In zijne blinde liefde voor zijn land en zijn volk bekijkt bij alles door een prisma van bewonderend enthousiasme. Hij overdrijft, met goede bedoelingen, de talenten en de werkelijke waarde van zijn Vlaamsche jongens, die zich aan zijne zijde hebben geschaard in den strijd die hij heeft aangebonden tegen de toenemende verfransching van Vlaanderen. In zijn Twintig Vlaamsche Koppen spreekt hij over het veelal niet hoogstaande werk van zijn ,,protégé's” met zooveel welwillendheid en zelfs zooveel vuur, dat men dikwijls geneigd zou zijn te glimlachen indien men niet wist welke oprechte aandrang Verriest hier dreef, toen hij zijne gevoelens uitte.
Doch Verriest moet niet als zuiver letterkunstenaar beschouwd worden. Hij is vóór alles de wakkere kamper voor de heropbeuring van het loome geestesleven in Vlaanderen. Uit louter artistiek oogpunt beoordeeld is hij zeker een schrijver wien geen talent kan ontzegd worden. Maar
»■
Hugo Verriest, in zijn tuin gezeten.
in zijne werken missen wij den breeden wiekslag die ze moet opvoeren naar het plan der echte literaire voortbrengselen. Verriest is in de eerste plaats wat wij zullen noemen : een „propagandist”, en bij die taak hebben hem zijn beperkte letterkundige gaven wonderwel gediend.
Vooral als spreker, ja zelfs uitsluitend als spreker heeft Verriest de vereering verworven waarmee het Vlaamsche volk hem steeds heeft bejegend. Er gaat ook zoo'n eigenaardige bekoring uit van zijn woord. De zachte, versleten stem, die de woorden zoetjes uitbrengt als ware zij bang ze te kwetsen, is als het instrument voor eene teedere muziek, die over de hoofden van de luisteraars wegruischt.
Vooral wanneer hij keuvelt over zijn meester Guido Gezelle en zijn leerling Berten Rodenbach bereikt hij het hoogtepunt van zijn causeurstalent. Zijn meester en zijn
leerling ! Die onderwerpen beheerschen hem volkomen en op zijn beurt beheerscht hij ze geheel. Zij zijn in hem vergroeid, ze leven met hem samen en hij leeft in hen. Beiden zijn voor Verriest symbolen. Zij zijn voor hem brokken van het geestesleven van Vlaanderen, en waar hij strijdt voor de wedergeboorte van zijn land, kan hij, in zijne gedachten daarvan, niet scheiden die groote figuren, zoo vol beteekenis voor het nageslacht.
De optocht van heel het intellectueele Vlaanderen zal aan zijn verblijde oogen voorbijtrekken. En boven die massa van geestdriftige menschen, gekomen uit alle oorden van het Vlaamsche land, zullen de vaandels en dé vlaggen en de banieren, bontgekleurd, naar hem wuiven en eerbiedig neerdalen om hem hulde te brengen. Hoogop zullen schetteren de fanfares en uit duizenden borsten opstijgen gezangen van bewondering en van liefde voor hem die verpersoonlijkt wat hij zelf eens zeide van zijn meester Guido Gezelle: de ziel en het hart, de geest en het woord van het herwordend Vlaanderen.
Antwerpen. B. ABRAHAM.
Hugo Nestor Verriest werd 26 November 1840 te Deerlijk (West-Vlaanderen) geboren en 17 December 1864 tot priester gewijd en toen aangesteld tot professor in St. Louis, te Brugge; 3 jaren later werd hij professor van dichtkunst in het klein Seminarie te Roese-laere, waar hij in 1874 professor van welsprekendheid werd. Vervolgens was hij bestuurder van het bisschoppelijk college te Ieperen en daarna onderpastoor te Wacken (West-Vlaanderen).
Van dien tijd af begint zijn deelneming aan de Vlaamsche beweging, waarvan hij allengs een der meest beteekenende woordvoerders is geworden.
In 1872 b.v. sprak hij een redevoering uit over den Vlaamschen Bond en 't oude Vlaan deren sche Volk, gedrukt in het tijdschrift „De Vlaamsche Vlag” (Brugge 1875). In hetzelfde tijdschrift werd van hem in 1876 gedrukt: „Vlaamsch zijn”, voordracht, terwijl eene redevoering over Leven en Dood te Leuven uitkwam, nadat hij die aldaar had uitgesproken.
Van na dien tijd zijn de welbekende liederen, die den dichter bemind hebben gemaakt bij allen die de Nederlandsche taal liefhebben en die Verriest hoogachten, om hem zelf, maar niet het minst om de bewondering die hij aan Gezellen heeft gewijd.
©e ©orpsstraat van dngoyghem.
Overwicht van het dorp dngoyghem.
|